Actueel > Werkneemster terecht nog voor 1% arbeidsongeschikt gehouden

Een medewerkster van de politie werd terecht voor 1% arbeidsongeschikt gehouden, ondanks dat zij gedurende de volledige werktijd taken vervulde die tot haar eigen functie behoorden, omdat zij daarmee niet haar volledige functie uitoefende. Omdat zij ook niet grote delen van haar functie zonder belemmeringen uitoefende, behoefde de politie ook niet op grond van het beleid dat door de politie te dien aanzien was vastgesteld, de functie blijvend aan te passen en dispensatie te verlenen voor de taken die de medewerkster niet kon vervullen.

Bij de politie was sinds 1982 een medewerkster in dienst die sinds 1 januari 2015 belast was met taken betreffende de intake van aangiften en andere serviceactiviteiten. Na een ziekmelding per 19 april 2015 waren aan de medewerkster tijdelijke werkzaamheden ter beschikking gesteld die passen bij haar mogelijkheden. De bedrijfsarts had vastgesteld dat de medewerkster beperkingen had ten aanzien van het hanteren en uiten van gevoelens bij langere contactmomenten en ten aanzien van het werken in kleine ruimtes, zeker als daarbij onbekende personen aanwezig zijn die onvoorspelbare reacties kunnen vertonen. Deze beperkingen waren volgens de bedrijfsarts al langer aanwezig, maar de klachten van de medewerkster waren verergerd omdat er in het werk meer gefocust werd op publiekscontacten. De beperkingen van de medewerkster worden blijvend geacht. In het plan van aanpak wordt geconcludeerd dat gezocht moet worden naar andere passende arbeid binnen de organisatie van de politie.

De medewerkster verlangt echter van de politie dat haar functieomschrijving formeel wordt aangepast zodanig dat zij wordt vrijgesteld van de frontoffice werkzaamheden en alleen nog backoffice werkzaamheden zal verrichten (geen aangiftes meer opnemen maar alleen administratief werk verrichten). De 1% ziekmelding zou dan moeten komen te vervallen. De medewerkster doet daarbij een beroep op door de politie zelf vastgestelde beleid, op grond waarvan blijvende aanpassing van de functie moet plaatsvinden bij geringe beperkingen of als de medewerker grote delen van zijn functie kan blijven uitoefenen, alsdan op voorwaarde dat: (1) de beperkingen blijvend zijn, (2) de zwaarte van de functie na aanpassing in redelijkheid blijft passen bij het schaalniveau van de oorspronkelijke functie, (3) de aanpassing van de functie niet leidt tot schade voor de bedrijfsvoering en (4) de aanpassing van de functie niet leidt tot zodanige verzwaring van de belasting van collega’s dat de gezondheidsrisico’s daardoor toenemen. De politie is van mening dat de medewerkster geen aanspraak kan maken op blijvende aanpassing van de functie omdat de backoffice werkzaamheden maar 30% uitmaken van de totale werkzaamheden. De aanvraag van een WIA-uitkering door de medewerkster wordt geweigerd, omdat de verzekeringsarts van oordeel is dat de medewerkster geen verminderde benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Tegelijkertijd wordt echter geoordeeld dat de bedrijfsarts (die beperkingen had vastgesteld) de belastbaarheid juist heeft ingeschat. Ook na bezwaar door de medewerkster blijft dit oordeel in stand.

Als het bezwaar van de medewerkster tegen het besluit om haar 1% arbeidsongeschikt te achten door de politie ongegrond verklaard wordt, stelt de medewerkster beroep in bij de rechtbank tegen de beslissing op het bezwaarschrift. De bestuursrechter oordeelt dan dat de medewerkster terecht 1% arbeidsongeschikt geacht is omdat onbetwist is dat zij haar eigen functie niet in volle omvang kan uitoefenen. Ook de medewerkster erkent immers dat zij geen aangiften kan opnemen in een besloten ruimte. Het beroep van de medewerkster op het beleid van de politie ten aanzien van het aanpassen van de functieomschrijving en het verlenen van dispensatie van bepaalde taken wordt door de rechtbank eveneens verworpen. Omdat de medewerkster niet betwist had dat de backoffice werkzaamheden maar 30% van haar oorspronkelijke werk omvatten, was de politie niet verplicht dit beleid toe te passen. Het standpunt van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het UWV dat geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid (de medewerkster zou dan dus volledig hersteld zijn) schuift de rechtbank terzijde omdat de verzekeringsartsen tegelijkertijd geoordeeld hebben dat de bedrijfsarts de belastbaarheid juist heeft vastgesteld terwijl de bedrijfsarts wel degelijk beperkingen voor het verrichten van arbeid had aangenomen. Door het feit dat de medewerkster geweigerd had de rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV in het geding te brengen, kon de rechtbank de tegenstrijdigheid in de stellingen van de verzekeringsartsen van het UWV niet verder beoordelen, hetgeen de rechtbank voor rekening van de medewerkster laat.

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.


Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.