De werkgever en de verzekeraar waren niet aansprakelijk ten opzichte van de echtgenote van de overleden werknemer voor de schade die zij leed als gevolg van het feit dat de ANW-hiaatverzekering was beëindigd.

De werknemer was bij de werkgever werkzaam als salesmanager en maakte deel uit van het managementteam. Op 30 maart 2010 was hij plotseling overleden. De werkgever had bij een verzekeraar een ANW-hiaatverzekering gesloten. Deze verzekering dekt het risico van een deel van het nabestaandenpensioen dat de echtgenote na het overlijden van de werknemer ontvangt, ter grootte van ruim € 13.000 per jaar. Dit deel van het pensioen werd in het verleden door een wettelijke uitkering gedekt. Met de invoering van de Algemene nabestaandenwet geschiedt de uitkering echter nog slechts onder specifieke voorwaarden en dan vaak nog gedurende beperkte tijd. De ANW-hiaatverzekering zorgt er voor dat de echtgenote na het overlijden van de werknemer ook dit deel van het nabestaandenpensioen ontvangt.

De werkgever betaalde tot 2009 de premie voor de ANW-hiaatverzekering, maar had de verzekering per 1 januari 2009 opgezegd en de werknemers in de gelegenheid gesteld om de deelname vrijwillig voort te zetten, waarbij zij zelf 50% van de premie zouden moeten gaan betalen. Bij brief van 27 november 2009 had de werkgever de werknemer aangeschreven om aan te geven of hij de verzekering vrijwillig wenste voort te zetten en op 4 februari 2010 had de werknemer schriftelijk verklaard dat hij dat niet wenste te doen. Vanaf februari 2010 houdt de werkgever daarom geen premie meer in op het loon van de werknemer. De verzekeraar heeft de premie achteraf met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 terugbetaald. Als de werknemer kort daarna plotseling overlijdt, vordert de echtgenote van de werkgever en van de verzekeraar schadevergoeding ter grootte van een bedrag van ruim € 80.000 wegens het gemis van de uitkering van een ANW-hiaatverzekering. De kantonrechter wijst de vordering van de echtgenote af, maar deze stelt hoger beroep in bij het gerechtshof.

In hoger beroep vult de echtgenote de grondslag van haar vordering aan, aldus dat zij nu ook als erfgename van de werknemer een beroep doet op dwaling in relatie tot de werkgever en de verzekeraar. Dit beroep op dwaling wijst het gerechtshof af omdat de echtgenote niet heeft aangegeven welke overeenkomst zij wenst te vernietigen of van welke overeenkomst zij de gevolgen wenst te wijzigen. Het gerechtshof stelt vast dat als moet worden uitgegaan van het in stand blijven van de verzekeringsovereenkomst, geen nakoming van die overeenkomst maar schadevergoeding wordt gevorderd. Voor deze schadevergoedingsvordering moet sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming van contractuele verplichtingen door de werkgever of door de verzekeraar, dan wel van onrechtmatig handelen. De echtgenote had gesteld dat zij op grond van de wet toestemming moest geven voor de beëindiging van de eerder gesloten ANW-hiaatverzekering maar het hof stelt vast dat deze eis alleen geldt voor een sommenverzekering terwijl de ANW-hiaatverzekering geen vaste som verzekert. Ook is het hof van mening dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de werkgever en de verzekeraar, omdat de werkgever de werknemer in een brief van 27 november 2009 voldoende duidelijk had geïnformeerd over de gevolgen van het beëindigen van de ANW-hiaatverzekering. Het gerechtshof weegt daarbij mee dat de werknemer een opleiding op hbo-niveau had genoten en dat hij als lid van het managementteam betrokken was geweest bij het overleg en de besluitvorming over het staken van de verplichting tot deelname aan de ANW-hiaatverzekering. Bovendien is het gerechtshof van mening dat niet aangetoond is dat een causaal verband bestaat tussen een eventuele tekortkoming in de nakoming van contractuele verplichtingen dan wel onrechtmatig handelen doordat niet gesteld of gebleken is welke informatie de werknemer nog meer had moeten hebben en dat de werknemer bij het verstrekken van die informatie anders zou hebben beslist. De echtgenote had tenslotte gesteld dat de werkgever en de verzekeraars ook een informatieverplichting hadden ten opzichte van haar zelf, maar het gerechtshof was van mening dat een dergelijke informatieverplichting niet bestond. Bovendien was niet gesteld of gebleken dat de werknemer anders gehandeld zou hebben als de echtgenote wel zou zijn geïnformeerd. Ook het gerechtshof wijst de vorderingen van de echtgenote dus af.

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.

Een werkgever die van mening was dat de werknemer disfunctioneerde verzocht de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden, maar de kantonrechter wees het verzoek af.

Bij een loodgietersbedrijf is per 1 mei 2013 een bedrijfsleider in dienst gekomen. Dat gebeurde nadat de werkgever een deel van het gefailleerde bedrijf van de werknemer had overgenomen. Tijdens een gesprek op 31 oktober 2014 geeft de werkgever aan de werknemer te kennen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst wil beëindigen omdat de werknemer zou disfunctioneren. Aan de werknemer wordt een voorstel gedaan voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Voor 9 oktober 2014 had de werkgever een evaluatiegesprek gepland, maar dat was niet doorgegaan. Ook had de werkgever op 7 oktober 2014 op een werkgeversverklaring ten behoeve van de aanvraag van een hypothecaire lening verklaard niet voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst op korte termijn te beëindigen.

Als de werknemer niet meewerkt aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verzoekt de werkgever de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Daartoe stelt de werkgever dat de werknemer de functie van bedrijfsleider zou gaan bekleden en door zou groeien naar een functie op directieniveau, maar dat de werknemer in feite als projectleider fungeerde en die rol nooit is ontgroeid. De werknemer zou over onvoldoende vakkennis en communicatievaardigheden beschikken, fouten gemaakt hebben bij het calculeren en afwerken van bepaalde bouwwerken en diverse opdrachtgevers zouden over hem geklaagd hebben. De werknemer ontkent dat van disfunctioneren sprake is.

De kantonrechter overweegt dat de werkgever het disfunctioneren aannemelijk moet maken maar dat de werkgever daar niet in geslaagd is omdat geen stukken in het geding zijn gebracht waaruit dit blijkt. De stelling van de werknemer dat hij ieder verzoek goed heeft afgehandeld, heeft de werkgever niet weersproken. Ook is de werknemer niet eerder geconfronteerd geweest met klachten van opdrachtgevers. Functioneringsgesprekken zijn met de werknemer niet gevoerd, volgens de werkgever omdat dit niet gebruikelijk is. Het wekelijkse werkoverleg kan niet als een functioneringsgesprek worden gezien.

De kantonrechter geeft aan dat het in geval van disfunctioneren van de werknemer allereerst aan de werkgever is om de werknemer met het gestelde disfunctioneren te confronteren. Vervolgens dient de werknemer een reële mogelijkheid te worden geboden om zijn functioneren te verbeteren en pas als de werknemer er daarna nog blijk van geeft dat hij niet aan de functie-eisen kan voldoen, kan het disfunctioneren leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nu de werkgever dit traject niet heeft doorlopen, wijst de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af.

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.

Een arbodienst die aansprakelijk was gesteld voor de schade die een werkgever had geleden als gevolg van een opgelegde loonsanctie wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen, kon zich niet verschuilen achter de voor de arbodienst geldende verplichting tot geheimhouding van de medische gegevens van de werknemer en was verplicht de door de werkgever geleden schade te vergoeden.

De werknemer was uitgevallen voor zijn werk als expeditiemedewerker wegens knie- en beenklachten. Als de werknemer een WIA-uitkering aanvraagt, wordt deze geweigerd en wordt de werkgever verplicht om gedurende 52 weken het loon tijdens ziekte door te betalen wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen. Het bezwaar van de werkgever tegen dat besluit van het UWV wordt ongegrond verklaard. De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het UWV zijn van mening dat aan de bedrijfsarts van de arbodienst al vroeg duidelijk had moeten zijn geweest dat ingezet moest worden op kniesparende en niet zwaar rugbelastende arbeid, omdat de werknemer last had van slijtage van de knieën en de rug en omdat hij bovendien langdurende voetklachten had. Desondanks heeft de bedrijfsarts steeds geadviseerd om te hervatten in vrijwel volledig staand, niet kniesparend werk. Uiteindelijk worden de gevolgen van de loonsanctie beperkt tot zeven maanden, nadat het UWV geoordeeld heeft dat de werkgever de gebreken in de re-integratie heeft hersteld en het verzoek van de werkgever tot verkorting van de loonsanctie heeft ingewilligd.

De werkgever stelt de arbodienst aansprakelijk voor de door haar geleden schade en betaalt een aantal facturen van de arbodienst niet. De arbodienst start daarop een procedure bij de kantonrechter om de onbetaalde facturen betaald te krijgen en de werkgever stelt een tegenvordering in tot vergoeding van de geleden schade. De kantonrechter wijst de vordering van de arbodienst af, omdat in de algemene voorwaarden van de arbodienst is bepaald dat de werkgever zich niet kan beroepen op verrekening van zijn schadevergoedingsvordering met de vordering van de arbodienst tot betaling van de facturen.

Voor wat betreft de tegenvordering van de werkgever overweegt de kantonrechter dat ter beoordeling staat of de arbodienst heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt. De arbodienst stelt gegronde redenen te hebben gehad om te adviseren om de werknemer in eerste instantie te re-integreren in het eigen werk, maar vanwege de verplichting tot geheimhouding van de medische gegevens van de werknemer niet in staat te zijn om daar inhoudelijk op in te gaan.

De kantonrechter stelt vast dat uit de beslissing van het UWV op het bezwaarschrift onmiskenbaar blijkt dat het re-integratietraject ten onrechte niet is ingezet op knie- en rugsparende arbeid terwijl kort na de ziekmelding al duidelijk had kunnen zijn dat de werknemer niet kon hervatten in zijn eigen arbeid. De arbodienst heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter verwerpt het betoog van de arbodienst dat geen verweer kan worden gevoerd vanwege de verplichting tot geheimhouding van de medische gegevens. Volgens de kantonrechter brengt dat niet met zich mee dat de arbodienst in het geheel geen verweer had kunnen voeren. Bij gebreke van een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de vordering van de werkgever, is de arbodienst volgens de kantonrechter aansprakelijk voor de door de werkgever geleden schade.

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.