Het bestaan van recht op Ziektewetuitkering op grond van de no-risk polis van een werknemer valt niet onder het medisch beroepsgeheim van de bedrijfsarts en de arbodienst had daarom de werkgever daarover moeten inlichten.

Een zorginstelling had sinds 2006 een werkneemster in dienst die zich vaak en in toenemende mate ziek meldde. Bij een ziekmelding in 2010 had de arbodienst in de probleemanalyse bij de vraag of sprake was van (onder meer) “vangnet Ziektewet” ingevuld dat er geen bijzondere wettelijke regelingen golden. In november 2012 raakte de werkgever op de hoogte van het feit dat de werkneemster een WAO-verleden had toen zij bij de werkgever in dienst trad en dat op grond daarvan in geval van ziekte recht op Ziektewetuitkering bestond (de zogenaamde “no-risk polis”). Deze Ziektewetuitkering had de werkgever met het tijdens ziekte door te betalen loon kunnen verrekenen, als deze tijdig was aangevraagd. De werkgever stelt daarop de arbodienst aansprakelijk voor de geleden schade wegens de gemiste Ziektewetuitkering.

De arbodienst ontkent echter de aansprakelijkheid en wijst op de geheimhoudingsverplichting die op grond van de wet voor de bedrijfsarts geldt alsmede op richtlijnen en publicaties van de vereniging van bedrijfsartsen, de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en het College Bescherming Persoonsgegevens, waarin steeds is vermeld dat de bedrijfsarts zonder toestemming van de werknemer niet aan de werkgever mag melden dat er sprake is van een “vangnetsituatie” waarbij de no-risk polis van toepassing is. Ook stelt de arbodienst dat het niet zijn taak is om bij de werknemer te informeren naar het bestaan van recht op Ziektewetuitkering, aangezien de werknemer op grond van de wet bevoegd is daar bij zijn werknemer naar te informeren zodra de arbeidsovereenkomst twee maanden heeft geduurd.

Als de kantonrechter over de schadevergoedingsvordering moet beslissen, wijst de kantonrechter allereerst op de bedoeling van de wetgever zoals die uit de wetsgeschiedenis blijkt, waar is vermeld dat de arbodienst doorgaans ten behoeve van de werkgever faciliterend zal optreden bij het doen van uitvraag bij de werknemer ten aanzien van het bestaan van recht op Ziektewetuitkering. Verder wijst de kantonrechter op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de wetenschap van de arbodienst omtrent het bestaan van recht op Ziektewetuitkering aan de werkgever wordt toegerekend en waarin de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat van de werkgever mag worden verlangd met de arbodienst een zodanige regeling te hebben getroffen, dat de arbodienst tijdig kan zorgdragen voor de ziekmelding die binnen zes weken bij het UWV moet plaatsvinden om aanspraak te kunnen maken op de Ziektewetuitkering. De Centrale Raad van Beroep vermeldt daarbij dat het hierbij niet gaat om “harde medische gegevens”. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het feit dat de werknemer aanspraak heeft op Ziektewetuitkering niet onder het medisch beroepsgeheim valt. De richtlijnen en publicaties van de vereniging van bedrijfsartsen, de KNMG en het College Bescherming Persoonsgegevens maken dit volgens de kantonrechter niet anders.

De kantonrechter wijst er verder op dat de arbodienst het kennelijk ook tot haar taak rekende om de werkgever te informeren over het bestaan van recht op Ziektewetuitkering, gelet op het feit dat daarover een vraag was opgenomen op het formulier dat de arbodienst gebruikte voor de probleemanalyse. De werkgever had ook onbetwist gesteld dat bij andere ziektegevallen de vraag wel door de arbodienst was ingevuld. De kantonrechter is dan ook van mening dat de arbodienst toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met de werkgever en daarom verplicht is de schade te vergoeden die de werkgever daardoor heeft geleden.

 

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.

Een werknemer mag geen voorwaarden aan zijn re-integratie stellen en niet zelf bepalen op welke wijze zijn re-integratie vorm krijgt, tenzij deze voorwaarden en wensen worden ondersteund door de functionele mogelijkhedenlijst waaruit de belastbaarheid van de werknemer blijkt.

Bij het UWV werkt gedurende 32 uur per week een verzekeringsarts binnen een district waar op twee locaties wordt gewerkt. Op de locatie waar de verzekeringsarts werkzaam is wordt gewerkt met twee teams. De verzekeringsarts valt op 29 maart 2011 ziek uit voor haar werk. Vanaf maart 2012 gaat zij weer re-integreren. Voorafgaand aan de re-integratie geeft zij aan niet meer met haar leidinggevende te willen werken, waarop zij wordt overgeplaatst naar het andere team en waarbij zij fysiek te werk gesteld wordt op een andere afdeling. In februari 2013 krijgt het UWV een loonsanctie opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. In februari 2014 wordt in verband met de aanvraag van een WIA-uitkering een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld, waarbij aan het functioneren van de verzekeringsarts een aantal fysieke beperkingen worden gesteld. Daarbij worden geen beperkingen gesteld ten aanzien van het samenwerken. In het kader van de beoordeling van het recht op WIA-uitkering wordt gerapporteerd dat de verzekeringsarts arbeidsongeschikt is voor haar eigen functie, maar dat zij structureel werkt voor 12 uur per week in aangepaste eigen arbeid met gedeeltelijke loonwaarde. In december 2014 wordt aan de verzekeringsarts een volledige WGA-uitkering toegekend met ingang van augustus 2014.

In verband met een verhuizing naar een nieuwe locatie van de afdeling waar de verzekeringsarts in het kader van haar re-integratie werkzaam was, wordt de verzekeringsarts in augustus 2014 gevraagd om fysiek terug te keren naar haar eigen afdeling. De verzekeringsarts is het daarmee niet eens en laat ten overstaan van collega’s weten dat zij met een aantal collega’s niet wil samenwerken. Het UWV accepteert dat niet en spreekt de verzekeringsarts op dat gedrag aan. Dat leidt tot een nieuwe ziekmelding van de verzekeringsarts. De bedrijfsarts is echter van mening dat de belastbaarheid van de verzekeringsarts niet veranderd is. Het UWV laat de verzekeringsarts weten dat haar salaris tijdens de nieuwe ziekmelding niet zal worden doorbetaald, omdat zij doorlopend arbeidsongeschikt geacht wordt vanaf haar eerste ziekmelding op 29 maart 2011 en dus al langer dan de maximale 104 weken loon tijdens ziekte heeft ontvangen.

De verzekeringsarts vordert daarna in kort geding dat de kantonrechter het UWV zal veroordelen om haar toe te laten tot het verrichten van haar aangepaste werkzaamheden als verzekeringsarts, maar dan onder speciale omstandigheden. Daarbij gaat het om het verrichten van bepaalde werkzaamheden, om een fysieke werkplek op een andere afdeling dan die waar zij werkzaam is, om de personen met wie zij op een kamer kan zitten, om personen die niet op die afdeling mogen komen zo lang de verzekeringsarts hen niet weer vertrouwt en om de leidinggevende onder wie de verzekeringsarts werkzaam kan zijn. De verzekeringsarts stelt te lijden aan een bipolaire stoornis als gevolg waarvan zij sterk wisselende stemmingen heeft (manisch-depressieve stoornis). Zij stelt niet in staat te zijn te werken met mensen die haar in haar ogen deze manie hebben ingejaagd, zo lang zij die angsten niet heeft weggetraind. De speciale omstandigheden zouden gedurende een periode van zes maanden moeten gelden, waarna zou moeten worden bezien of de verzekeringsarts weer in staat is met de betreffende leidinggevenden te werken. Het UWV wijst er op dat de verzekeringsarts niet beperkt is ten aanzien van samenwerking met anderen en wenst de verzekeringsarts in beginsel te kunnen inzetten in beide locaties van het district.

De kantonrechter is van mening dat de verzekeringsarts geen voorwaarden aan haar re-integratie kan stellen voor zover die voorwaarden niet door de functionele mogelijkhedenlijst worden ondersteund. Ook is de kantonrechter van mening dat van de verzekeringsarts kan worden verlangd dat zij een gesprek voert over de negatieve en beschadigende uitlatingen die zij over haar collega’s heeft gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is het UWV de verzekeringsarts reeds zeer ver tegemoet gekomen in haar wensen rondom de re-integratie, maar kan een aanpassing van de organisatie naar de wensen van de verzekeringsarts niet van het UWV worden gevergd. De vorderingen van de verzekeringsarts worden dan ook afgewezen.

 

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.

Een werknemer die tijdens ziekte had deelgenomen aan hardloopwedstrijden en werkzaamheden aan zijn woning had verricht, kon niet op staande voet door de werkgever worden ontslagen zo lang niet een medisch oordeel van een deskundige was verkregen dat de werknemer daarmee zijn re-integratie zou hebben belemmerd.

De werknemer werkte als magazijnmedewerker/hulpbezorger bij een installatiebedrijf en was sinds 8 maart 2012 arbeidsongeschikt. Op 11 september 2012 had de bedrijfsarts een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld, op basis waarvan een arbeidsdeskundige had vastgesteld dat de werknemer ongeschikt was voor zijn eigen werk en dat er geen passend werk voor hem was bij zijn eigen werkgever. Op 4 juli 2013 ontslaat de werkgever de werknemer op staande voet wegens het niet voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen, nadat gebleken was dat hij had deelgenomen aan hardloopwedstrijden, waaronder een marathon, en dat hij kluswerkzaamheden aan zijn woning had verricht. De werknemer roept de nietigheid van het ontslag op staande voet in. Bij vonnis van 20 september 2013 had de kantonrechter een vordering tot loondoorbetaling afgewezen en bij beschikking van diezelfde datum had de kantonrechter de arbeidsovereenkomst, voor zover die nog zou bestaan, per 1 oktober 2013 ontbonden zonder vergoeding.

In een bodemprocedure vordert de werknemer thans alsnog loondoorbetaling vanaf de datum van het ontslag op staande voet (4 juli 2013) tot de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst (1 oktober 2013). De werknemer stelt daartoe dat beantwoording van de vraag of de werknemer zijn re-integratie heeft belemmerd een medisch oordeel vereist, dat is voorbehouden aan een deskundig arts. De bedrijfsarts had na het ontslag op staande voet weliswaar aangegeven dat hem niets bekend was van de mate waarin de werknemer aan hardloopwedstrijden deelnam en dat dit gevolgen zouden hebben gehad voor het advies van de bedrijfsarts met betrekking tot de inzetbaarheid van de werknemer, maar had ook aangegeven dat hij de werknemer eerst opnieuw wilde te zien alvorens de mate van inzetbaarheid te beoordelen. Gelet op het ontslag op staande voet is de werknemer echter niet meer op een door de bedrijfsarts geplande afspraak verschenen.

De kantonrechter is van mening dat de vraag of de werknemer door deel te nemen aan hardloopwedstrijden en door werkzaamheden aan zijn woning te verrichten zijn re-integratie heeft belemmerd, inderdaad vraagt om een medisch oordeel van een deskundige. De werkgever had zonder een dergelijk oordeel niet mogen overgaan tot een ingrijpende maatregel zoals ontslag op staande voet. Het niet verstrekken van inlichtingen door de werknemer levert hooguit een reden voor opschorting van de loondoorbetaling en geen dringende reden voor ontslag op staande voet. De vorderingen van de werknemer worden toegewezen.

 

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.