De sinds 1 januari 2015 verplichte schriftelijke “aanzegging” ter zake van het (niet) voortzetten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan ook per WhatsApp worden gedaan.

Bij een restaurant was sinds 1 november 2014 een werkneemster in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. Op deze arbeidsovereenkomst was de CAO voor de horeca van toepassing. De werkneemster had zich op 7 februari 2015 ziek gemeld. Bij een werkhervatting op 18 februari 2015 gaat de werkneemster na enkele uren alweer ziek naar huis. Het restaurant en de werkneemster communiceren over de ziekmelding per WhatsApp. De werkneemster claimt niet te kunnen werken en het restaurant eist daarvan bewijs. Naar aanleiding van een mededeling van de werkneemster dat zij op 4 maart 2015 haar werk wil hervatten, bericht het restaurant aan de werkneemster dat zij niet hoeft te verschijnen en dat ontslag zal worden aangevraagd. Het restaurant verwijt de werkneemster dat zij niet eerder is komen werken. Als het restaurant in gebreke blijft met de betaling van het salaris over de maanden februari en maart 2015, komt het tot een kort geding bij de kantonrechter. De arbeidsovereenkomst is dan inmiddels geëindigd. Behalve het salaris vordert de werkneemster daarin ook een vergoeding ter grootte van een maandsalaris, omdat het restaurant niet voldaan heeft aan de verplichting om een maand tevoren mede te delen dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zou worden verlengd. Het restaurant verweert zich op allerlei manieren tegen de loonvordering.

De kantonrechter wijst de loonvordering echter toe. De kantonrechter stelt allereerst dat de bepaling in de arbeidsovereenkomst volgens welke de werkneemster geen recht had op loon als zij niet werkte, nietig is wegens strijd met de wet voor zover de werkneemster niet heeft gewerkt als gevolg van ziekte. Het verweer van het restaurant dat de werkneemster geen inlichtingen van haar arts of het ziekenhuis had verstrekt, wordt door de kantonrechter gepasseerd omdat het restaurant daarvoor een bedrijfsarts had moeten inschakelen. Die had deze informatie dan bij de arts of een ziekenhuis kunnen opvragen, maar de werkneemster hoefde deze informatie niet aan het restaurant zelf te verstrekken. Het restaurant had gesteld dat de werkneemster haar arbeidsongeschiktheid opzettelijk had veroorzaakt en dat zij haar herstel had belemmerd door voortdurend te veel te feesten en te drinken.

De kantonrechter acht dit verweer echter onvoldoende onderbouwd. Bovendien had het restaurant ter zitting inmiddels erkend dat de werkneemster in februari 2015 ziek was en toegezegd het salaris over die maand alsnog te zullen betalen. Het feit dat de werkneemster op 27 februari 2015 in een uitgaansgelegenheid gefotografeerd is, is volgens de kantonrechter onvoldoende grond om een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Op grond van de wet heeft de werkneemster tijdens ziekte gedurende de eerste 52 weken tenminste recht op het voor haar geldende wettelijk minimumloon, zij het dat daarbij op grond van de CAO voor de horeca één wachtdag geldt. De kantonrechter wijst daarom de vordering tot doorbetaling van het loon toe met inachtneming van die wachtdag. De gevorderde verhoging van het loon met 50% wegens te late betaling, wordt daarbij door de kantonrechter beperkt tot 25%.

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.

De werkgever die aan de werknemer mededeelde dat de verplichting tot loonbetaling werd opgeschort zo lang de werknemer de passend geachte arbeid niet verrichtte, moest het loon alsnog betalen toen de werknemer de passende arbeid weer ging verrichten, omdat de werkgever het woord “opschorting” van het loon en niet het woord “stopzetting” van het loon had gebruikt.

Bij een bedrijf dat zich bezighoudt met het plaatsen en onderhouden van koffieautomaten is een werknemer in dienst, die sinds 21 mei 2013 arbeidsongeschikt is wegens rugklachten. Op 7 november 2013 is deze werknemer aangepaste werkzaamheden gaan verrichten. Omdat hij deze werkzaamheden op 9 november 2013 alweer gestaakt had aangezien hij deze niet zou kunnen volhouden en omdat hij deze werkzaamheden ook niet had hervat na een gesprek op 11 november 2013, deelt de werkgever aan de werknemer mede dat de loonbetaling vanaf 11 november 2013 zal worden opgeschort. Daar wordt aan toegevoegd dat de loonbetaling zou worden hervat op het moment dat de werknemer zijn werkzaamheden zou hervatten of op het moment waarop uit een deskundigenoordeel van het UWV zou blijken dat van het oordeel van de bedrijfsarts ten aanzien van de passendheid van de te verrichten werkzaamheden wordt afgeweken. Als de werknemer op 24 december 2013 zijn werkzaamheden voor vier uur per dag hervat, deelt de werkgever mede dat de loonopschorting tot en met 23 december 2013 gehandhaafd blijft.

Als de werknemer op 13 februari 2014 zijn aangepaste werkzaamheden opnieuw staakt, herhaalt deze procedure zich. Op 18 februari 2014 schrijft de werkgever aan de werknemer dat de loondoorbetaling opnieuw wordt opgeschort. Als uit een deskundigenoordeel van het UWV van 19 maart 2014 blijkt dat de aangeboden werkzaamheden als passend dienen te worden aangemerkt, hervat de werknemer zijn werkzaamheden op 25 maart 2014. Bij de kantonrechter vordert de werknemer loon over de beide periodes waarin de loondoorbetaling was opgeschort. De werknemer beroept er zich daarbij op dat de werkgever blijkens zijn brieven gekozen heeft voor opschorting en niet voor stopzetting van de loonbetaling. Hij verwijst daarbij naar een arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 29 maart 2011. De werkgever stelt daartegenover dat met “opschorting” niet slechts het achterhouden van het loon wordt bedoeld en wijst op het feit dat is aangegeven dat de loonbetaling pas wordt hervat als de werknemer weer aan het werk gaat. Volgens de werkgever was daarom duidelijk dat sprake was van stopzetting van het loon wegens het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen.

De kantonrechter overweegt dat de werkgever bevoegd is tot opschorting van het loon gedurende de tijd waarin de werknemer zich niet houdt aan de controlevoorschriften ter zake van het ziekteverzuim en dat de werkgever bevoegd is tot stopzetting van het loon als de werknemer zonder deugdelijke grond geen passende arbeid verricht. Omdat duidelijk is dat het gaat om het weigeren van passende arbeid, had de werknemer in beginsel geen recht op doorbetaling van loon. Maar de kantonrechter wijst er op dat de wet ook eist dat de werkgever geen beroep kan doen op enige grond om het loon niet te betalen, tenzij hij de werknemer daarvan vooraf kennis heeft gegeven onverwijld nadat het vermoeden van het bestaan van een grond voor niet-betaling van het loon is ontstaan. Aan deze eis heeft de werkgever volgens de kantonrechter niet voldaan. De kantonrechter wijst op het feit dat “opschorten” van een loonbetaling volgens Van Dale betekent dat het loon wordt “uitgesteld”, “op een later tijdstip wordt gesteld” of dat “daarmee wordt gewacht” en niet dat deze definitief wordt stopgezet of dat deze vervalt. De kantonrechter schaart zich achter een overweging van het gerechtshof Leeuwarden in zijn arrest van 29 maart 2011, waar deze stelt dat van een werkgever mag worden verwacht dat hij zijn woorden zorgvuldig kiest, zeker waar een voor de werknemer zo ingrijpend middel wordt ingezet als een loonsanctie. De kantonrechter wijst verder op het feit dat de werknemer de Nederlandse taal niet volledig beheerste. Ook de zinsnede in de brieven van de werkgever, dat “de loonbetaling zal worden hervat zodra de werknemer zijn werkzaamheden hervat” wijzen volgens de kantonrechter niet eenduidig op een loonstopzetting in plaats van een loonopschorting, omdat met hervatting van de loonbetaling ook kan worden bedoeld dat het opgeschorte deel van het loon alsnog wordt uitbetaald. De vordering van de werknemer wordt vervolgens toegewezen.

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.

Een werkgever aan wie door het UWV een loonsanctie werd opgelegd wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen, mocht niet vertrouwen op het deskundigenoordeel van het UWV waaruit bleek dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever tot dat moment voldoende waren geweest, omdat het UWV in dat deskundigenoordeel een uitdrukkelijk voorbehoud had gemaakt voor de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van de werkneemster door de bedrijfsarts.

Bij de werkgever was een schoonmaakster in dienst die op 23 maart 2010 ziek was uitgevallen wegens psychische en lichamelijke klachten. Op 15 september 2011 had de werkgever een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd, waarop het UWV had geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen tot dat moment voldoende waren geweest. Daarbij was echter vermeld dat de bedrijfsarts met zijn oordeel dat de werkneemster alleen onder rechtstreeks toezicht en/of met intensieve begeleiding werkzaam kon zijn, de re-integratie volledig blokkeerde. Het UWV had daarbij aangegeven dat de juistheid van dit oordeel van de bedrijfsarts zou worden getoetst bij de toetsing van het re-integratieverslag. Toen de werkneemster een WIA-uitkering ging aanvragen en het UWV derhalve het re-integratieverslag ging toetsen, oordeelde het UWV dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende waren geweest, omdat de bedrijfsarts een onjuiste inschatting had gemaakt van de arbeidsmogelijkheden van de werkneemster.

Nadat het UWV het bezwaar van de werkgever tegen de aldus opgelegde loonsanctie ongegrond had verklaard en nadat de rechtbank het beroep van de werkgever ongegrond had verklaard, moest de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep over de zaak oordelen. De Centrale Raad van Beroep was van mening dat de bedrijfsarts de aangenomen beperking niet kon verantwoorden, zodat het verwijt van het UWV dat de re-integratie werd geblokkeerd door een onjuist vastgestelde belastbaarheid terecht was. Omdat de werkgever verantwoordelijk is voor de inschakeling van de bedrijfsarts, werd de loonsanctie gehandhaafd.

Bovenstaand artikel is geplaatst onder verantwoordelijkheid van Kantoor Mr. van Zijl advocaten te Tilburg.