Een werkgever mocht de terbeschikkingstelling van een auto van de zaak beëindigen omdat het aantal per jaar te rijden zakelijke kilometers was gedaald en omdat de terbeschikkingstelling van de auto geen arbeidsvoorwaarde was, maar verband hield met het werk van de werkneemster.

Bij een adviesbureau werkt sinds 1999 een werkneemster aan wie vanaf het jaar 2004, toen zij accountmanager werd, een leaseauto ter beschikking is gesteld. Conform de destijds geldende regeling kon een leaseauto worden toegekend aan een werknemer die structureel tenminste 15.000 kilometer per jaar aan zakelijke kilometers rijdt, woon-werkverkeer daar niet onder begrepen. Sindsdien heeft de werkneemster vier verschillende leaseauto’s gehad. In 2016 deelt de werkgever mede dat de werkneemster na afloop van het lopende leasecontract niet langer in aanmerking komt voor een leaseauto. Als reden voert de werkgever aan dat het aantal zakelijk te rijden kilometers na een verhuizing van het bedrijf aanzienlijk is gereduceerd, waardoor het aantal zakelijke kilometers onder de grens van 15.000 per jaar komt. Aan de werkneemster wordt een (financiële) overgangsregeling aangeboden.

De werkneemster is het daar niet mee eens. Zij stelt dat het gebruik van de leaseauto een vaste arbeidsvoorwaarde is geworden en dat zij van begin af aan nooit heeft voldaan aan de voorwaarde van 15.000 zakelijke kilometers per jaar. Zij vordert dat de kantonrechter verklaart dat het gebruik van de leaseauto een tot haar functie behorende arbeidsvoorwaarde vormt, ongeacht het aantal te rijden kilometers per jaar. Als de kantonrechter deze vordering afwijst, stelt de werkneemster hoger beroep in.

Het gerechtshof neemt als vaststaand aan dat de voor de terbeschikkingstelling van een leaseauto geldende voorwaarde van 15.000 zakelijke kilometers per jaar, ook voor de werkneemster gold. Eveneens staat vast dat de werkneemster in elk geval sinds 2015 niet meer aan deze voorwaarde voldoet. De vraag is volgens het gerechtshof of de werkneemster er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het gebruik van de leaseauto, onafhankelijk van het aantal te rijden kilometers, inmiddels tot haar arbeidsvoorwaarden is gaan behoren. Het gerechtshof wijst op een arrest van de Hoge Raad, volgens welke de vraag of een vaste gedragslijn als een arbeidsvoorwaarde kan worden aangemerkt, afhankelijk is van hoe partijen zich in het concrete geval ten opzichte van elkaar hebben gedragen, wat zij ten opzichte van elkaar hebben verklaard en welke betekenis zij aan die gedragingen en verklaringen in redelijkheid mochten toekennen. Op basis daarvan is het gerechtshof van oordeel dat de werkneemster er niet op mocht vertrouwen dat zij tot het einde van het dienstverband recht zou hebben op een leaseauto. Als juist was dat de werkneemster van aanvang af niet voldeed aan de voorwaarde voor de terbeschikkingstelling van een leaseauto en dat de werkgever deze voorwaarde voorheen “soepel” hanteerde, moest de werkneemster er rekening mee houden dat dat in de toekomst wel eens anders zou kunnen uitpakken. Ook acht het gerechtshof van belang dat het gebruik van de leaseauto verband houdt met de functie die de werkneemster vervult. De leaseauto was dus niet aan de werkneemster ter beschikking gesteld vanwege het voordeel van het privégebruik. Daarom komt aan de werkgever volgens het hof een ruimere beleidsvrijheid toe. Dat kan betekenen dat de werkgever voor het verlies van het privé voordeel compensatie moet aanbieden, maar dat had de werkgever in dit geval ook gedaan, door de werkneemster de gelegenheid te geven om gedurende de resterende looptijd van het leasecontract gebruik te blijven maken van de leaseauto en door daarna nog tweeëneenhalf jaar maandelijks een aflopend bedrag te betalen ter compensatie van het bedrag van de leaseprijs van de auto. Dat een collega die vlak voor zijn pensioen zat de leaseauto wel mocht blijven gebruiken, maakte voor het hof geen verschil.